Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • juicht

Werkwoord

vervoeging van
juichen

juicht

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van juichen
    • Jij juicht. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van juichen
    • Hij juicht. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van juichen
    • Juicht!