juich
- juich
vervoeging van |
---|
juichen |
juich
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van juichen
- Ik juich.
- gebiedende wijs van juichen
- Juich!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van juichen
- Juich je?
- Het woord juich staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.