jubileerde
- Geluid: jubileerde (hulp, bestand)
- ju·bi·leer·de
vervoeging van |
---|
jubileren |
jubileerde
- enkelvoud verleden tijd van jubileren
- Ik jubileerde.
- Jij jubileerde.
- Hij, zij, het jubileerde.
- Ik jubileerde.
- Het woord jubileerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.