jubileer
- ju·bi·leer
vervoeging van |
---|
jubileren |
jubileer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jubileren
- Ik jubileer.
- gebiedende wijs van jubileren
- Jubileer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jubileren
- Jubileer je?
- Het woord jubileer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.