jojode
- jo·jo·de
vervoeging van |
---|
jojoën |
jojode
- enkelvoud verleden tijd van jojoën
- Ik jojode.
- Jij jojode.
- Hij, zij, het jojode.
- Ik jojode.
- Het woord jojode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
jojoën |
jojode