Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • joech·ja·chen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
joechjachen
joechjachte
gejoechjacht
zwak -t volledig

Werkwoord

joechjachen

  1. inergatief feestgedruis voortbrengen, lachend door elkaar roepen
    • Er werd de hele avond gejoechjacht. 

Gangbaarheid