jodeerde
- jo·deer·de
vervoeging van |
---|
joderen |
jodeerde
- enkelvoud verleden tijd van joderen
- Ik jodeerde.
- Jij jodeerde.
- Hij, zij, het jodeerde.
- Ik jodeerde.
- Het woord jodeerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
joderen |
jodeerde