• IPA: /jɪsciː/
  • ji·s·tí

jistí

  1. nominatief bezield mannelijk meervoud van jistý
  2. vocatief bezield mannelijk meervoud van jistý

jistí

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord jistit
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord jistit