• jen·gel
vervoeging van
jengelen

jengel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jengelen
    • Ik jengel. 
  2. gebiedende wijs van jengelen
    • Jengel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jengelen
    • Jengel je? 
87 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be