jengel
- jen·gel
vervoeging van |
---|
jengelen |
jengel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jengelen
- Ik jengel.
- gebiedende wijs van jengelen
- Jengel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jengelen
- Jengel je?
- Het woord jengel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jengel" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be