Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jak·kert

Werkwoord

vervoeging van
jakkeren

jakkert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jakkeren
    • Jij jakkert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jakkeren
    • Hij jakkert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van jakkeren
    • Jakkert!