Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ze·gen·de

Werkwoord

vervoeging van
inzegenen

inzegende

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inzegenen
    • ... dat ik inzegende. 
    • ... dat jij inzegende. 
    • ... dat hij, zij, het inzegende.