Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·waait

Werkwoord

vervoeging van
inwaaien

inwaait

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inwaaien
    • ... dat jij inwaait. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inwaaien
    • ... dat hij inwaait. 

Gangbaarheid