• in·vigts
  • Zweedse werkwoordsvorm met het voorvoegsel in-
Naar frequentie 186468

invigts

  1. voltooid (verleden) deelwoord aantonende wijs lijdende vorm van inviga
    «Två nya butikslokaler har invigts i Borlänge centrum.»
    Twee nieuwe winkelruimte werden geopend in het centrum van Borlänge.