• in·ter·ve·ni·eert
vervoeging van
interveniëren

intervenieert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interveniëren
    • Jij intervenieert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interveniëren
    • Hij intervenieert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van interveniëren
    • Intervenieert!