• in·ter·fe·reer
vervoeging van
interfereren

interfereer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interfereren
    • Ik interfereer. 
  2. gebiedende wijs van interfereren
    • Interfereer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interfereren
    • Interfereer je?