• in·sis·teer
vervoeging van
insisteren

insisteer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van insisteren
    • Ik insisteer. 
  2. gebiedende wijs van insisteren
    • Insisteer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van insisteren
    • Insisteer je?