inplande
- in·plan·de
vervoeging van |
---|
inplannen |
inplande
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van inplannen
- ... dat ik inplande.
- ... dat jij inplande.
- ... dat hij, zij, het inplande.
- ... dat ik inplande.
- Het woord inplande staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.