Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·lokt

Werkwoord

vervoeging van
inlokken

inlokt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inlokken
    • ... dat jij inlokt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inlokken
    • ... dat hij inlokt. 

Gangbaarheid