Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·daagt

Werkwoord

vervoeging van
indagen

indaagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indagen
    • ... dat jij indaagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indagen
    • ... dat hij indaagt. 

Gangbaarheid