• in·ci·deert
vervoeging van
incideren

incideert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van incideren
    • Jij incideert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van incideren
    • Hij incideert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van incideren
    • Incideert!