• in·bur·gert
vervoeging van
inburgeren

inburgert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inburgeren
    • ... dat jij inburgert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inburgeren
    • ... dat hij inburgert.