Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ijs·hoc·key·den

Werkwoord

vervoeging van
ijshockeyen

ijshockeyden

  1. meervoud verleden tijd van ijshockeyen
    • Wij ijshockeyden. 
    • Jullie ijshockeyden. 
    • Zij ijshockeyden.