• hos·pi·ta·li·seer
vervoeging van
hospitaliseren

hospitaliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospitaliseren
    • Ik hospitaliseer. 
  2. gebiedende wijs van hospitaliseren
    • Hospitaliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hospitaliseren
    • Hospitaliseer je?