• hoog·stens
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bijwoord: op zijn hoogst, meest’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1802 [1]

hoogstens

  1. op zijn meest
    • Hij wilde hoogstens vijftig euro betalen voor die tweedehands fiets 
     De winst voor een aannemer kon in zo'n project hoogstens matig worden.[2]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]