• VS: /ˈɑnɪstli/
  • VK: /ˈɒnɪstli/
  • hon·est·ly

honestly

  1. eerlijk
    «He answered honestly
    Hij gaf eerlijk antwoord.
  2. eerlijk gezegd, werkelijk, echt
    «I honestly don't know the answer to that question.»
    Ik weet werkelijk het antwoord op die vraag niet.