Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoe·reert

Werkwoord

vervoeging van
hoereren

hoereert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoereren
    • Jij hoereert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoereren
    • Hij hoereert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hoereren
    • Hoereert! 

Gangbaarheid