hoereerde
- hoe·reer·de
vervoeging van |
---|
hoereren |
hoereerde
- enkelvoud verleden tijd van hoereren
- Ik hoereerde.
- Jij hoereerde.
- Hij, zij, het hoereerde.
- Ik hoereerde.
- Het woord hoereerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.