hinkelde
- hin·kel·de
vervoeging van |
---|
hinkelen |
hinkelde
- enkelvoud verleden tijd van hinkelen
- Ik hinkelde.
- Jij hinkelde.
- Hij, zij, het hinkelde.
- Ik hinkelde.
- Het woord hinkelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.