herkreeg
- her·kreeg
vervoeging van |
---|
herkrijgen |
herkreeg
- enkelvoud verleden tijd van herkrijgen
- Ik herkreeg.
- Jij herkreeg.
- Hij, zij, het herkreeg.
- Ik herkreeg.
- Het woord herkreeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.