Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • heen·liep

Werkwoord

vervoeging van
heenlopen

heenliep

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van heenlopen
    • ... dat ik heenliep. 
    • ... dat jij heenliep. 
    • ... dat hij, zij, het heenliep.