• hed·da
Naar frequentie 43548

hedda

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hedde

hedda

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hedde


  • hed·da

hedda

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast hedde, zie aldaar

hedda

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hedda

hedda

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hedda

hedda

  1. gebiedende wijs van hedda

hedda

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hedde

hedda

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hedde

hedda

  1. gebiedende wijs van hedde