hameçon
- hame·çon
- Ontwikkeld uit Oudfrans esmeçon, ameçon (1174-87), (eind 13e eeuw) hameçon (met Latiniserende spelling), een afleiding van aim, ain (uit Latijn hamus “vishaak”) met het achtervoegsel -eçon. [1]
hameçon m
- ↑ hameçon (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .