haatten
- haat·ten
vervoeging van |
---|
haten |
haatten
- meervoud verleden tijd van haten
- Wij haatten.
- Jullie haatten.
- Zij haatten.
- Wij haatten.
- Het woord haatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
haten |
haatten