haakten
- haak·ten
vervoeging van |
---|
haken |
haakten
- meervoud verleden tijd van haken
- Wij haakten.
- Jullie haakten.
- Zij haakten.
- Wij haakten.
- Het woord haakten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
haken |
haakten