grossiert
- gros·siert
vervoeging van |
---|
grossieren |
grossiert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grossieren
- Jij grossiert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grossieren
- Hij grossiert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van grossieren
- Grossiert!
- Het woord grossiert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.