grootskedebek
- groot·ske·de·bek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootskedebek | grootskedebekke |
grootskedebek
- (steltloperachtigen) zuidpoolkip, Chionis albus ; een vogel die als dwaalgast Zuid-Afrika van april tot juni soms bezoekt en op het Antarctische Schiereiland broedt.