Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grenst

Werkwoord

vervoeging van
grenzen

grenst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grenzen
    • Jij grenst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grenzen
    • Hij grenst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van grenzen
    • Grenst!