grensden
- grens·den
vervoeging van |
---|
grenzen |
grensden
- meervoud verleden tijd van grenzen
- Wij grensden.
- Jullie grensden.
- Zij grensden.
- Wij grensden.
- Het woord grensden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
grenzen |
grensden