Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·vi·teert

Werkwoord

vervoeging van
graviteren

graviteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van graviteren
    • Jij graviteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van graviteren
    • Hij graviteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van graviteren
    • Graviteert! 

Gangbaarheid