glinster
- glin·ster
vervoeging van |
---|
glinsteren |
glinster
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glinsteren
- Ik glinster.
- gebiedende wijs van glinsteren
- Glinster!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van glinsteren
- Glinster je?
- Het woord glinster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.