gingen
- gin·gen
vervoeging van |
---|
gaan |
gingen
- meervoud verleden tijd van gaan
- Wij gingen.
- Jullie gingen.
- Zij gingen.
- Wij gingen.
- ▸ Sommigen gingen wat eten en anderen zaten zwijgend voor zich uit te staren.[1]
- Het woord gingen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers