• gij·zel
vervoeging van
gijzelen

gijzel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijzelen
    • Ik gijzel. 
  2. gebiedende wijs van gijzelen
    • Gijzel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijzelen
    • Gijzel je?