Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gijpt

Werkwoord

vervoeging van
gijpen

gijpt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijpen
    • Jij gijpt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gijpen
    • Hij gijpt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van gijpen
    • Gijpt!