• ge·wei·en

de geweienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gewei
     Minder dan een halfuur later zat ik aan een versleten bar van de enige kroeg in de wijde omgeving. Het resort was een muffig dorpshuis met wat geweien aan de muur.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers