geselt
- ge·selt
vervoeging van |
---|
geselen |
geselt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geselen
- Jij geselt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geselen
- Hij geselt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van geselen
- Geselt!
- Het woord geselt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.