• ge·neest
vervoeging van
genezen

geneest

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van genezen
    • Jij geneest. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van genezen
    • Hij geneest. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van genezen
    • Geneest!