geneer
- ge·neer
vervoeging van |
---|
generen |
geneer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van generen
- Ik geneer.
- gebiedende wijs van generen
- Geneer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van generen
- Geneer je?
- Het woord geneer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.