• ge·naak
vervoeging van
genaken

genaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van genaken
    • Ik genaak. 
  2. gebiedende wijs van genaken
    • Genaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van genaken
    • Genaak je?