geleek
- ge·leek
vervoeging van |
---|
gelijken |
geleek
- enkelvoud verleden tijd van gelijken
- Ik geleek.
- Jij geleek.
- Hij, zij, het geleek.
- Ik geleek.
- Het woord geleek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
gelijken |
geleek