• ge·dijt
vervoeging van
gedijen

gedijt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gedijen
    • Jij gedijt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gedijen
    • Hij gedijt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van gedijen
    • Gedijt!